Het Haarlemse Hofje van Gratie werd gesticht op 7 mei 1554 door Willem Diert en Gijsbrecht van der Moelen. Dit hofje was bestemd voor twaalf schamele personen. Later werd dat teruggebracht naar negen.
Oorspronkelijk lag het hofje in de in de Jacobijnestraat, later (waarschijnlijk tussen 1628 en 1650) is het verplaatst naar de Jacobstraat 9 waar de huisjes werden aangeduid met A t/m L.
Financiële positie
Het gesticht (stichting) is een tijd lang vrij bemiddeld geweest. Die financiële positie verslechterde toen Napoleon in 1910 de tiërcering invoerde. De overheid betaalde vanaf dat jaar maximaal 30% rente aan haar schuldeisers na de twee jaren daarvoor zelfs niets te hebben betaald. Een maatregel die nodig was om de onhoudbare overheidsschuld te saneren. Met de latere conversieregeling (erfpacht) verslechterde de financiële situatie van het hofje nog verder. Het heeft daarna een kwijnend bestaan geleden. Rond 1960 werd het hofje van Gratie nog slechts door een paar vrouwen bewoond en in 1964 werd het afgebroken in verband met stadsuitbreidingsplannen. Het hofje verkeerde toen al lange tijd in slechte staat.
Hiaten
Over de periode voor 1840 is van dit hofje is weinig bekend: archiefstukken zijn niet bewaard. Wel is uit de begintijd van het hofje het testament van Marijtje Dircs (zuster van Willem Diert) bewaard gebleven. In het Noord-Hollands archief bevindt zich verder een afschrift van de stichtingsbrief en een rekening en verantwoording van de jaren 1635 en 1657.
Stadstoezicht
Opvallend is dat het hofje niet aan een geloofsgemeenschap of gilde toebehoorde. Het hofje van gratie stond namelijk min of meer onder stadstoezicht en de stedelijke overheid kon verantwoording eisen over het beheer. Pas vanaf ongeveer 1840 werd er een degelijk archief bijgehouden.
Regenten benoemd door burgemeesters
De stichters waren met de stad overeengekomen, dat het gesticht stedelijk eigendom zou zijn en dat na hun dood twee regenten met het bestuur zouden worden belast (later is het aantal op drie gebracht). Die regenten moesten benoemd worden door de burgemeesters, die zelf als oppervoogden zouden fungeren.
Eigendom
In 1862 ontstond er een geschil over de interpretatie van de stichtingsbrief tussen de regenten en het gemeentebestuur van Haarlem. De gemeente stond op het standpunt dat het hofje haar eigendom was, de regenten bestreden dit. Uiteindelijk moesten de regenten toegeven. Het gevolg hiervan was, dat in 1863 een reglement op bestuur en inrichting werd opgesteld waarin o.a. werd bepaald, dat de regenten jaarlijks rekening en begroting ter goedkeuring aan het gemeentebestuur moesten voorleggen. Tot dan hielden de regenten slechts kasboeken bij, die zij als rekening afsloten.